Beweging (eenparig, versneld, val)

Hoe bepaal je de snelheid met de gegeven grafiek?
Kies de juiste mogelijkheid.
1. Verplaatsing bij eenparige beweging: s(t) = vt
2. Verplaatsing bij willekeurige beweging: s(t) = v_gemt
3. gemiddelde snelheid v_gem = Δs/Δ t
4. gemiddelde versnelling a = Δv/Δ t
5. s(t) = ½at²
6. oppervlakte onder de grafiek
7. steilheid, helling of r.c. van de grafiek
8. horizontale rechte
9. stijgende rechte
10. dalende rechte
11. steeds steiler
12. steeds minder steil
Een auto rijdt met 20 m/s en remt met 2,5 m/s².
Hoe bereken je de remtijd?
Kies de juiste mogelijkheid.
1. Verplaatsing bij eenparige beweging: s(t) = vt
2. Verplaatsing bij willekeurige beweging: s(t) = v_gemt
3. gemiddelde snelheid v_gem = Δs/Δ t
4. gemiddelde versnelling a = Δv/Δ t
5. s(t) = ½at²
6. oppervlakte onder de grafiek
7. helling, steilheid of r.c. van de grafiek
8. horizontale rechte
9. stijgende rechte
10. dalende rechte
11. steeds steiler
12. steeds minder steil
Een auto rijdt 35,5 s eenparig met 17 m/s. Hoe bereken je de afstand?
Kies de juiste mogelijkheid.
1. Verplaatsing bij eenparige beweging: s(t) = vt
2. Verplaatsing bij willekeurige beweging: s(t) = v_gemt
3. gemiddelde snelheid v_gem = Δs/Δ t
4. gemiddelde versnelling a = Δv/Δ t
5. s(t) = ½at²
6. oppervlakte onder de grafiek
7. steilheid, helling of r.c. van de grafiek
8. horizontale rechte
9. stijgende rechte
10. dalende rechte
11. steeds steiler
12. steeds minder steil
Een auto rijdt weg met 1,25 m/s².
Hoe bereken je de afstand na 12 s?
Kies de juiste mogelijkheid.
1. Verplaatsing bij eenparige beweging: s(t) = vt
2. Verplaatsing bij willekeurige beweging: s(t) = v_gemt
3. gemiddelde snelheid v_gem = Δs/Δ t
4. gemiddelde versnelling a = Δv/Δ t
5. s(t) = ½at²
6. oppervlakte onder de grafiek
7. helling, steilheid of r.c. van de grafiek
8. horizontale rechte
9. stijgende rechte
10. dalende rechte
11. steeds steiler
12. steeds minder steil
Een auto rijdt op de snelweg en vertraagt.
Hoe ziet de afstand - tijd grafiek er uit?
Kies de juiste mogelijkheid.
1. Verplaatsing bij eenparige beweging: s(t) = vt
2. Verplaatsing bij willekeurige beweging: s(t) = v_gemt
3. gemiddelde snelheid v_gem = Δs/Δ t
4. gemiddelde versnelling a = Δv/Δ t
5. s(t) = ½at²
6. oppervlakte onder de grafiek
7. steilheid, helling of r.c. van de grafiek
8. horizontale rechte
9. stijgende rechte
10. dalende rechte
11. steeds steiler
12. steeds minder steil
Zie de grafiek.
Hoe groot is de snelheid op t = 10 s ongeveer?
1. 0 m/s
2. 1,5 m/s
3. 150 m/s
4. 10 m/s
5. 10 m/s
Zie de grafiek.
Bepaal de afstand die afgelegd wordt van 10 s tot 15 s.
1. 20 m
2. 30 m
3. 60 m
4. 30 m
5. 90 m
Een auto rijdt op de snelweg en vertraagt.
Welk van de grafieken geeft de vorm van de afstand - tijd grafiek aan?
1. 1
2. 2
3. 3
4. 4
5. 5
Een auto rijdt op de snelweg en vertraagt.
Welk van de grafieken geeft de vorm van de snelheid - tijd grafiek aan?
1. 1
2. 2
3. 3
4. 4
5. 5
Een auto rijdt eenparig op de snelweg.
Welk van de grafieken geeft de vorm van de afstand - tijd grafiek aan?
1. 1
2. 2
3. 3
4. 4
5. 5
Een auto rijdt eenparig op de snelweg.
Welk van de grafieken geeft de vorm van de snelheid - tijd grafiek aan?
1. 1
2. 2
3. 3
4. 4
5. 5
Een steen valt van 10 m hoogte. Je verwaarloost de wrijving.
Hoe bereken je de valtijd?
1. Verplaatsing bij eenparige beweging: s(t) = vt
2. Verplaatsing bij willekeurige beweging: s(t) = v_gemt
3. gemiddelde snelheid v_gem = Δs/Δ t
4. gemiddelde versnelling a = Δv/Δ t
5. s(t) = ½at²
6. oppervlakte onder de grafiek
7. steilheid, helling of r.c. van de grafiek
8. horizontale rechte
9. stijgende rechte
10. dalende rechte
11. steeds steiler
12. steeds minder steil
Een steen valt en is na 2,5 s beneden. Je verwaarloost de wrijving.
Hoe bereken je de valafstand?
1. Verplaatsing bij eenparige beweging: s(t) = vt
2. Verplaatsing bij willekeurige beweging: s(t) = v_gemt
3. gemiddelde snelheid v_gem = Δs/Δ t
4. gemiddelde versnelling a = Δv/Δ t
5. s(t) = ½at²
6. oppervlakte onder de grafiek
7. steilheid, helling of r.c. van de grafiek
8. horizontale rechte
9. stijgende rechte
10. dalende rechte
11. steeds steiler
12. steeds minder steil
Zie de grafiek.
Bepaal de versnelling op t = 5 s.
1. 0 m/s²
2. 1,2 m/s²
3. 5 m/s²
4. 0,6 m/s²
Zie de grafiek.
Bepaal de versnelling op t = 15 s.
1. 0,4 m/s²
2. 0,5 m/s²
3. 0,53 m/s²
4. 2 m/s²
5. 2,5 m/s²
Een steen valt en is na 2,5 s beneden. Je verwaarloost de wrijving.
Hoe bereken je de snelheid waarmee hij neerkomt?
1. Verplaatsing bij eenparige beweging: s(t) = vt
2. Verplaatsing bij willekeurige beweging: s(t) = v_gemt
3. gemiddelde snelheid v_gem = Δs/Δ t
4. gemiddelde versnelling a = Δv/Δ t
5. s(t) = ½at²
6. oppervlakte onder de grafiek
7. steilheid, helling of r.c. van de grafiek
8. horizontale rechte
9. stijgende rechte
10. dalende rechte
11. steeds steiler
12. steeds minder steil
Zie de grafiek.
Bereken de snelheid op het tijdstip 15 s.
1. 3 m/s
2. 1 m/s
3. 2 m/s
4. 0,5 m/s
5. 2,5 m/s
Zie de grafiek.
Bereken de gemiddelde snelheid tussen 0 en 3 seconde.
1. 4 m/s
2. 2 m/s
3. 6 m/s
4. 3 m/s
5. 2 m/s
Zie de grafiek.
Bereken de snelheid op het tijdstip 15 seconde.
1. 20 m/s
2. 15 m/s
3. 1 m/s
4. 100 m/s
5. 300 m/s
6. 10 m/s
Je schiet een bal vanaf de grond met 30 m/s recht omhoog. Houd geen rekening met de luchtweerstand.
Voor een versnelde beweging geldt a = Δv/Δ t en s(t) = ½at².
Na hoeveel seconde is de bal (ongeveer) op zijn hoogste punt?
1. 3 s
2. 300 s
3. 4500 s
4. 10 s
5. 30 s
6. 450 s
7. 45 s
Je schiet met een katapult een steentje met 30 m/s vanaf de grond recht omhoog. Na 3 s is hij op zijn hoogste punt. Houd geen rekening met de luchtweerstand.
Voor een versnelde beweging geldt a = Δv/Δ t en s(t) = ½at².
Bereken de hoogte die de bal (ongeveer) bereikt.
1. 45 m
2. 90 m
3. 10 m
4. 900 m
Twee auto's (een rode en een blauwe) rijden op het tijdstip 0 seconde naast elkaar. De grafiek van elk is gegegeven.
De blauwe auto krijgt een voorsprong maar na enige tijd haalt de rode auto de blauwe weer in.
Op welk tijdstip vindt het inhalen plaats?
1. 20 s
2. 10 s
3. 0 s
Je rijdt weg bij een stoplicht en na 10 seconde ga je met constante snelheid verder.
Met welke beweging hebben we dan te maken?
1. Eerst versneld dan een eenparig.
2. Versneld
3. Eenparig
4. Eerst eenparig dan versneld
De poes valt uit een 8 m hoge boom en is na 1,3 s beneden. Verwaarloos de luchtweerstand.
Bereken met welke snelheid zij neer komt op de grond.
Wat is er achtereenvolgens gegeven en wat wordt er gevraagd?
1. Geg: s(t) , t en a
  Gevr: v
2. Geg: s(t) en t
  Gevr: v
3. Geg: v en t
  Gevr: s(t)
4. Geg: v, t en a
  Gevr: s(t)
Een auto scheurt weg met 3 m/s² en gaat na 10 seconde al met 100 km/h.
Bereken hoeveel meter hij dan heeft gereden.
Wat is er achtereenvolgens gegeven en wat wordt er gevraagd?
1. Geg: a, t en v
  Gevr: s(t)
2. Geg: v, t en a.
  Gevr: s(t)
3. Geg: v, t en s(t)
  Gevr: s(t)
4. Geg: a, t en s(t)
  Gevr: v)
Hoe kun je aan de snelheid-tijd grafiek zien of een beweging eenparig is?
1. De snelheid-tijd grafiek loopt horizontaal
2. De snelheid-tijd grafiek loopt schuin omhoog.
3. De snelheid-tijd grafiek loopt schuin omlaag.
4. De snelheid-tijd grafiek loopt steeds steiler.
5. De snelheid-tijd grafiek loopt steeds minder steil.
Hoe kun je aan de afstand-tijd grafiek zien of een beweging eenparig is?
1. De afstand-tijd grafiek loopt horizontaal
2. De afstand-tijd grafiek loopt schuin omhoog.
3. De snelheid-tijd grafiek loopt steeds minder steil.
4. De afstand-tijd grafiek loopt steeds steiler.